Bijstandsuitkering en letselschade
Bij het uitkeren van een schadevergoeding aan mensen met een bijstandsuitkering moet rekening worden gehouden met de zogeheten vermogenstoets die de gemeente uitvoert. Kort gezegd komt deze toets er op neer dat de gemeente geen bijstandsuitkering (meer) verstrekt als het vermogen boven een bepaald bedrag komt. In 2023 is dat bedrag € 15.210,- voor een gezin/echtpaar en € 7.605,- voor een alleenstaande.
Bij deze vermogenstoets kan de gemeente (een deel van) de schadevergoeding vrij laten en dus niet meenemen bij het berekenen van het vermogen. Per gemeente kan het beleid over de schadevergoeding verschillen. Bij een recht op schadevergoeding is het daarom verstandig met de verantwoordelijke gemeente af te stemmen over de aanstaande vergoeding met als doel te voorkomen dat de bijstandsuitkering wordt stopgezet. Over de gemaakte kosten als gevolg van letselschade is veelal geen discussie met de gemeente. De immateriële schadevergoeding (verder: smartengeld) daarentegen zorgt regelmatig voor discussie.
Recent is er over dit onderwerp geprocedeerd. De desbetreffende gemeente hield 1/3 van de smartengeldvergoeding vrij. Het overige werd meegenomen bij het berekenen van het vermogen. Daardoor kwam het slachtoffer boven de vermogensgrens uit, waarna de bijstandsuitkering werd stopgezet.
Het slachtoffer was het niet eens met dit besluit van de gemeente. Na een bezwaar- en beroepsprocedure, kwam de zaak uiteindelijk voor bij de Centrale Raad van Beroep (verder: CRvB). Het slachtoffer stelde zich op het standpunt dat een smartengeldvergoeding nooit moet worden meegewogen in de vermogenstoets. En als deze wel (gedeeltelijk) moet worden meegewogen, dat dan goed gemotiveerd dient te worden hoe tot die besluitvorming is gekomen. De gemeente verweert zich met een beroep op de Beleidsregels van de gemeente.
De CRvB heeft op 25 april 2023 uitspraak gedaan over deze kwestie. Vooral voor de situatie waarin een slachtoffer blijvende schade heeft is de uitspraak interessant. De CRvB oordeelt namelijk dat de vergoeding voor immateriële schade in een dergelijke situatie in beginsel bedoeld is voor het resterende deel van het leven van het slachtoffer om steeds tegemoet te komen aan de gevolgen van het blijvende letsel. Daarom moet dat bedrag ook toegerekend worden aan die periode.
Het komt er op neer dat het bedrag aan smartengeldvergoeding (in deze zaak € 45.000,-) gedeeld moet worden door het aantal jaren dat het slachtoffer er mee moet doen (in deze zaak was het slachtoffer 56 jaar oud. Haar statistische eindleeftijd is 86 jaar, zij moet daarom 30 jaar met het bedrag doen). Dit komt neer op € 1.500,- per jaar (€ 45.000 / 30). De CRvB oordeelt daarom dat de gemeente in redelijkheid niet tot het oordeel had kunnen komen dat de immateriële schadevergoeding in dit geval uit het oogpunt van bijstandverlening onverantwoord is.
Dit is goed nieuws voor slachtoffers die een smartengeldvergoeding krijgen en recht op een bijstandsuitkering hebben. Deze zal in meer gevallen vrijgehouden moeten worden, waardoor het recht op de bijstandsuitkering niet verloren gaat.
Bevindt u zich in eenzelfde soort situatie? Ons kantoor helpt u graag!